De roosappel schijnt uit Thuringen te stammen. In 1874 werd hij voor het eerst beschreven door Dittrich en Sickler. De appel heeft diverse namen gekend.
De roosappel is een tamelijk grote appel. Hij kleurt aan de zijde waar hij de meeste zon krijgt mooi paarsrood. Zijn vorm is platter dan rond.
De appel heeft lichtgelig vruchtvlees wat net onder de schil wat rood kleurt. Het ruikt aangenaam naar rozen, vandaar de naam. De appel is aan het begin van de herfst rijp en moet voorzichtig geplukt worden. Hij kan niet lang worden bewaard, maar de smaak is zo heerlijk dat dit ook niet snel zal gebeuren. Net van de boom is de appel fris en smaakt licht naar frambozen. Het is een zachte appel. Nadat de appel een maand bewaard is, is hij vooral geschikt is voor in stoofschotels of om er appelmoes van te maken.
Het is een sterke boom die een stevige kroon vormt. Hij geeft een goede oogst.