De Lemoenappel werd net als de Notarisappel ontdekt door notaris van der Ham te Lunteren. In 1885 beschreef hij de zaailing, waarschijnlijk van een goudreinet. In 1899 werd de boom bekroond en kwamen de appels in de handel.
In het begin was de appel zeer geliefd omdat hij de goede eigenschappen van de Schone van Boskoop had geërfd, maar veel beter bestand was tegen schurft en meeldauw. Zowel op lichte als op zware grond groeit de Lemoen goed. Het bleek wel dat hij op natte grond gevoelig was voor kanker. In Zeeland was het ras al snel verdwenen. Vooral in de IJsselstreek en Brabant heeft de boom lange tijd furore gemaakt.
De Lemoen is pas laat vruchtbaar. Hij geeft geen overvloedige oogsten, maar wel regelmatig. Bij een kleine oogst worden de appels zeer groot. Bij flinke storm in september vallen de appels gemakkelijk af. Een beschutte plek voor deze prachtige boom is daarom gewenst. De appels zijn sappig en matig zuur. De Lemoen is vooral als handappel zeer goed te gebruiken. Voor de moes is hij minder geschikt. Hij behoudt zijn vorm bij het koken.